Zwarte Bende terroriseerde de gemeente Hardenberg

Volgens een rapport over het welzijn in Nederland, eind oktober uitgebracht door opdrachtgever Rabobank en uitvoerder Universiteit van Utrecht, vinden de inwoners van Oost-Nederland dat hun regio een goede plek is om te leven. Maar daar werd 65 jaar geleden wel anders over gedacht.

Het communistische dagblad De Waarheid schreef op zaterdag 1 november 1952 in een groot artikel dat met name de zondagen een verschrikking waren voor de jeugd. Er zou in Hardenberg niets anders te doen zijn dan leeglopen en vervelen, want meer hadden de jongens en meisjes niet geleerd. Ja, op zondag uit plichtsbesef twee keer naar de kerk gaan, maar zonder innerlijke goede invloed, schreef de journalist. En daarna was het tijd voor ergerlijke baldadigheid en zedenmisdrijven: verwilderde wanhoop van losgeslagen jongeren.

Het was alsof er geen Hardenberg op de kaart stond, maar Sodom & Gomorra. En het was mede de schuld van minister-president Beel, vond de krant. Beel was voorstander van zondagsrust. “Welnu, die zondagsrust heeft Hardenberg”, schreef de Waarheid, “want tientallen jongeren uit die plaats en omliggende dorpen zijn opgepakt en er zijn er zelfs die in de gevangenis terecht zijn gekomen. Allemaal wegens misdrijven, die vooral op zondag werden begaan.”

Zondagswet
Nederland kende sinds 1815 een Zondagswet. In de overwegend protestants-christelijke natie van de 19e eeuw had die wet ervoor gezorgd dat de dag des Heren een dag van rust en stilte was, maar die wet werd steeds minder nageleefd, tot ergernis van orthodoxe protestanten en katholieken. De jaren na de Tweede Wereldoorlog werd die ergernis een politiek onderwerp. De naoorlogse zedenverwildering moest aangepakt worden en toen Beel in 1946 minister-president werd beloofde hij maatregelen te nemen. Toen hij daaraan werd herinnerd door het SGP-kamerlid Van Dis zei Beel, dat er nog even gewacht moest worden tot de vrije zaterdag was ingevoerd, want dan kon de zondag ontheiligende sport worden verplaats naar de zaterdag. Beel werd echter ingehaald door zijn partijgenoot, de KVP-minister van Binnenlandse Zaken Van Maarseveen. Die diende in 1951 een wetsontwerp in om de zondagsrust te waarborgen. Beel had het wetsontwerp overgenomen en wist de wet in 1953 in het Staatsblad te krijgen. De wet verbood zondags vóór 13.00 uur openbare vermakelijkheden, optochten en bijeenkomsten in de open lucht alsmede het maken van gerucht ‘dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is’.

Dat laatste was reden voor VVD-kamerlid Ritmeester een vraag te stellen aan de minister-president over voetballer Abe Lenstra. Stel nou eens, zei Ritmeester, dat Abe Lenstra tijdens een wedstrijd van het Nederlands Elftal in een vol stadion een doelpunt scoort, dan zullen die 60.000 toeschouwers voor een orkaan van geluid zorgen. Worden ze dan alle 60.000, waaronder misschien wel de minister-president als eregast, op de bon geslingerd? Of wordt alleen Abe opgepakt, als veroorzaker van dit lawaai? De doelverdediger misschien, omdat hij de bal niet heeft tegengehouden? Ook vragen over het luiden van kerkklokken kreeg Beel voorgeschoteld en over wandelverenigingen die vóór 13.00 uur zingend op pad gaan. Hij deed zijn uiterste best de kritiek te weerleggen, maar kwam er niet helemaal uit. Beel wees erop dat in wetten wel vaker ‘min of meer vage termen’ stonden.

Het wetsontwerp kreeg verzet van protestantse partijen, die de beperkingen van het wetsontwerp niet ver genoeg vonden gaan, en van het liberale kamp, dat het hele wetsontwerp belachelijk vond. En uiteraard van de CPN, omdat die de regering ervan verdacht dat de wet alleen maar was ingediend om politieke manifestaties op zondag tegen te gaan, in het bijzonder die van deze communistische partij. Toch werd de wet aangenomen, dankzij de steun van de PvdA.
In de katholieke provincie Limburg brak hierna bijna een revolutie uit, want de traditionele schuttersfeesten, carnavalsoptochten en harmoniewedstrijden werden ernstig in hun bestaan bedreigd. Het protest hielp want de wet werd zodanig aangepast dat deze zondagse folklore kon blijven bestaan.

Vandalisme
Hardenberg had geen zondagse folklore en ook geen zondagse voetbalwedstrijden. De jeugd verveelde zich en haalde kattenkwaad uit. Of meer dan dat: het was gewoon vernielzucht. Onder meer in Lutten aan de Dedemsvaart, zoals Het Parool in september 1952 schreef.
“Hun laatste wandaad bestond uit het leegstorten op straat van drie gevulde melkbussen, die in het land van de gebroeders Schottert stonden. Van de heer Zomer, die al eerder slachtoffer werd toen de ‘bende’ zijn huis met teer bespoot, werd melkgerei in de Dedemsvaart geworpen.”

Het Algemeen Dagblad schreef dat voorbijgangers ’s nachts werden gemolesteerd. “Hoeden worden afgerukt, met messen worden stukken uit jassen gesneden en bij boeren worden volle melkbussen en landbouwmachines omver gerold en vernield. Bij dit alles komen dan nog zedendelicten, die hier en daar een ontstellende omvang hebben aangenomen.”
De Leeuwarder Courant meende gehoord te hebben dat het niet aan de verplichte zondagsrust lag. “Als mogelijke oorzaken van deze ontsporingen worden genoemd dat de streek die altijd een zuiver agrarisch karakter heeft gehad en waar vroeger bijna nooit iets voorviel, moet overschakelen op de industrie.”

Zedendelicten? In Lutten, in Slagharen, Kloosterhaar of Hardenberg? Volgens burgemeester Van Oorschot wel. “Sinds 1945 heb ik geconstateerd, dat het mis ging met een deel van de jongens en de meisjes. De ouders trekken zich hun lot niet aan: ze gaan uit en laten de kinderen oppassen, in plaats van hen bezig te houden. Ook zwerven deze grote kinderen ‘s nachts op straat. Helaas: ontspanning op zondag is er niet. Hier zit de grootste fout, want de wandaden worden als regel op zondag bedreven. Er is geen sport op zondag: de bevolking is conservatief en de meerderheid wil op die dag geen sport.”
Van Oorschot vond het moeilijk om na te gaan wat er allemaal gebeurde. “De gemeente is enorm uitgestrekt en de rijkspolitie moet alles alleen doen. Ook ik ben er soms op uit getrokken om in te grijpen. Als ik een korps gemeentepolitie bezat van bijvoorbeeld veertig man, dan zou ik het kwaad kunnen bestrijden.”

De ‘weggemoffelde’ automatiek van slager Vlogman die de journalist van De Waarheid had ontdekt.

Verhalen van Hardenbergers
Die verhalen over vandalisme en zedeloosheid hadden ook De Waarheid bereikt. Niet van horen zeggen, maar er was een journalist naar Hardenberg gestuurd. Die had van een boerenarbeider gehoord dat ze bij hem aardappelen tegen de ruiten hadden gegooid, dat ze schreeuwend en joelend door de straten waren gegaan maar dat je nooit iemand kon herkennen omdat het zo donker was. “En in Kloosterhaar hebben ze van twee koeien de staarten afgekapt, maar of dat echt is gebeurd weet ik niet”, vertelde de arbeider.

Een vrouw in Hardenberg had hem verteld dat die verhalen over zedeloosheid wel eens konden kloppen. “Als ze veertien, vijftien jaar oud zijn begint de verkering. Ze hebben weinig anders te doen en hun ouders weten niet wat ze uitspoken. Met al die bosjes hier kan niemand ze bekijken. Naar de meisjes die bij een boer in dienst zijn kijkt niemand meer om. Als ze ’s morgens maar op tijd zijn voor het melken kan het de boer niet meer schelen waar ze ’s nachts waren. De meesten trouwen dan ook te vroeg. En op de fabrieken in Dedemsvaart en Gramsbergen leren ze niet veel goeds. Wat je daar van hoort!”

De verslaggever van De Waarheid begreep best dat de jongeren zich stierlijk verveelden. In Coevorden was nog een bioscoop, had hij ontdekt, maar in Hardenberg had je zelfs die nog niet. Wel had hij in een straatje achter de kerk een automatiek gezien, weggemoffeld op een binnenplaatsje, achter een groene staldeur. Toen hij er in de buurt was ging net de school uit. “Ik zag jongens en meisjes waarop de benepen burgerlijkheid en angst voor vreugde al duidelijk drukten, maar gelukkig waren de meesten toch uitbundig als overal, met een gezonde kleur en een ondeugende belangstelling voor de ‘vreemdelingen’.”

Dat het met de jeugd zo slecht was gesteld was niet hun schuld, die lag ‘in de maatschappij’, vond de journalist. “Hardenberg — en niet alleen Hardenberg — heeft alle verschijnselen die met elkaar een funeste invloed hebben op de jeugd (en op de ouderen ook): woningtoestanden zijn er slecht, vele huizen worden nog verlicht met petroleum, de kinderen blijven niet graag thuis, cultureel leven ontbreekt, gelegenheid tot sport eveneens, ontwikkeling en hygiëne blijven achter (geen waterleiding), de armoede van de veengebieden heerst er; de kinderen moeten naar de boer of naar de fabriek als ze veertien zijn en zij hebben geen andere vooruitzichten dan een paar jaar militaire dienst, een voorbarig huwelijk en een bekrompen leven. Men houdt hun een toekomst voor van verarming, oorlogsdreiging, angst.” Van het gemeentebestuur was niet veel goeds te verwachten, meende de verslaggever van De Waarheid, want dat was door en door reactionair.
“En dat mag minister Beel vast en zeker veel voldoening schenken”, ging hij verder. “Ze hebben van alles niks, maar wat ze wel hebben is een voorbeeldige gedwongen zondagsrust. En dat is de druppel die de emmer deed overlopen: de jeugd gaat er als Zwarte Bende ten onder, vooral op zondagavond.”

Straf
Die Zwarte Bende heeft Hardenberg en de omliggende dorpen niet lang kunnen terroriseren. Uiteindelijk wist de rijkspolitie zeventien jongens van gemiddeld 19 jaar in de kraag te vatten en over te leveren aan Justitie. Eind oktober stonden ze op rij in de Almelose rechtszaal. Een paar kwamen er met enkele weken gevangenisstraf vanaf, maar de meesten kregen te horen dat ze 5 tot 8 maanden moesten brommen, minus voorarrest. En als ze hun straf hadden uitgezeten mochten ze niet meer na tien of elf uur ’s avonds buiten zijn zonder speciale vergunning van de politie. Later werden nog eens zeven jongens opgepakt die dezelfde straf kregen.

En de lokale pers dan, heeft die geen aandacht besteed aan deze schanddaden, deze uitingen van vandalisme, terrorisme, straatschenderij? Dat wel, maar niet zoals de landelijke pers.
In het Salland’s Volksblad werd melding gemaakt van het omgooien van melkbussen bij de gebroeders Schottert in de buurtschap De Schans, het besmeuren van het huis van de heer Zomer met teer net als de winkelruiten van J. van Faassen in Lutten en het omgooien van hooiruiters van boer Mentink, maar de daders werden bestempeld als ‘belhamels’. Ook de journalist van De Waarheid had zulke geluiden opgevangen: “Wij vragen ons af of het wel zo erg is. Goed, ze gingen te ver in hun kwajongensstreken, maar…….”

Het bleek uiteindelijk wel iets meer te zijn dan kattenkwaad door belhamels, want de rechtbank zag het als misdrijf en veroordeelde de jongeren ook daarvoor.
“Maar het blijft dokteren zolang je de diepste oorzaken niet zelf bestrijdt”, schreef De Waarheid. “Er moet een betere, nieuwe maatschappij komen, waarin de mens niet wordt belemmerd in zijn persoonlijke ontwikkeling.”

De Officier van Justitie in Almelo kon niet wachten op die nieuwe maatschappij. Op zijn initiatief werd een commissie gevormd die tot taak had na te gaan, op welke wijze het kwaad beteugeld kon worden en de ontspoorde jeugd weer in het gareel te krijgen. Die commissie, die uit 21 predikanten, 2 pastoors en 1 kapelaan bestond, stelde een boodschap op voor de ouders en kinderen, die op de zondag na de rechtszaak van de kansel werd voorgelezen. Blijkbaar heeft die boodschap indruk gemaakt. Of misschien nog meer de strenge straffen. Hoe dan ook, van de ‘zwarte bende’ is later niets meer vernomen.

Zondagswet-2
De Zondagswet zelf was met name de laatste jaren veel politieke partijen een doorn in het oog. De landelijke regels moesten verdwijnen waarna elke gemeente zelf invulling aan het begrip zondagsrust kon geven. Even leek het er in 2016 op dat de wet van minister Beel uit 1953 ingetrokken zou worden, maar het nieuwe kabinet heeft onder invloed van CDA en ChristenUnie de intrekking geschrapt. Toch is er sinds 1953 wel iets veranderd, omdat bijvoorbeeld de Winkelsluitingswet ervoor zorgde dat op zondag gewinkeld mocht worden, als de lokale overheid dat toestond. En ook in Hardenberg is er het een en ander veranderd. Er zijn sportclubs opgericht die op zondag hun wedstrijden spelen, cafés en restaurants zijn voor een deel geopend en er worden beurzen op zondag gehouden. De jeugd hoeft niet meer uit verveeldheid kattenkwaad uit te halen. Alleen winkelen op zondag is nog niet toegestaan, maar dat verbod kon wel eens zijn langste tijd hebben gehad.