Wateroverlast was jarenlang in Noordoost-Overijssel een bron van aanhoudende zorg. Elk jaar was het de vraag of de Vechtdijken het zouden houden.
Het Noord-Oosten van 8 januari 1961 had als kop: Het water won.
De hevige regenval in Duitsland zorgde voor een enorme waterstroom, die niet snel genoeg afgevoerd kon worden. Met als gevolg dat zo’n 1200 hectare agrarische grond onder water kwam te staan en sommige boeren zo’n grote financiële schade opliepen, dat ze met hun bedrijf moesten stoppen. Met man en macht werd geprobeerd de dijken te verstevigen, maar bij Vilsterborg had de dijk het begeven. Dit gebied, tussen het Duitse dorpje Laar en de Haandrik ten noorden van Gramsbergen, waar zeven boerderijen stonden, was bijna elk jaar aan de beurt. De Nederlandse dijkwerkers werden geholpen door de Duitse buren, want als de dijk bezweek stroomde het water richting Coevorden waarna het bij Laarwald weer Duitsland binnenkwam. Heel wat Duitse boeren moesten in 1961 geëvacueerd worden, want het water was niet te stoppen.
Vilsterborg was vanwege het hoge water een deel van het jaar ontoegankelijk, zodat de bewoners bootjes moesten gebruiken om hun gebied te verlaten. Maar nog niet zo lang daarvoor was het helemaal een geïsoleerd gebied, slechts toegankelijk via een zandweg die meer uit modder dan uit zand bestond. Pas in 1956 had de gemeente Gramsbergen een verharde weg van 2 kilometer lengte aangelegd.
Waterschap De Bovenvecht wilde wel zorgen voor betere en hogere dijken langs de Vecht, maar kon dat financieel niet opbrengen. De grote overstroming van 1961 had wel voor veel publiciteit gezorgd, en minister Marijnen van Landbouw en Visserij vond dat er nu wat moest gebeuren, maar tegelijkertijd had hij zich hardop afgevraagd of dit niet een taak van Rijkswaterstaat was. Voorlopig gebeurde er dus niet veel.
Toch dijken
Vijf jaar later, in 1966, kopte Het Noord-Oosten in wat kreupel Nederlands: Nooit geen overstroming weer bij de Vilsterborg?
Wat was er in de afgelopen jaren gebeurd? Rijkswaterstaat en de Bovenvecht hadden er samen voor gezorgd dat de Vecht grotendeels getemd kon worden. Behalve bij de Vilsterborg. Landeigenaren hadden de aanleg van nieuwe, hogere dijken tegengehouden. Ze moesten namelijk grond verkopen voor de aanleg van de nieuwe dijken en uiterwaarden en dat weigerden ze pertinent. Bovendien waren ze bang dat er zand op hun weiden in het winterbed terecht zou komen en dat de Vecht de bodem zou uitspoelen, waardoor veel voedingsstoffen voor hun planten zouden verdwijnen.
In Het Noord-Oosten stond het volgende: “Opnieuw is er strijd geleverd tegen het Vechtwater. Opnieuw heeft men het moeten verliezen vanwege te kleine kaden. Een schade die feitelijk alleen is ontstaan doordat de Nederlandse wetgever geen mogelijkheden bood om enkele onwillige landbouwers ertoe te dwingen hun medewerking te geven aan de totstandkoming van een stevige dijk.” Eind 1965 gingen de vier onwillige boeren toch overstag. Ook hun boerderijen moesten dag en nacht bewaakt worden, omdat elk moment de eenvoudige dijkjes het konden begeven. Ze zagen nu zelf ook in dat het zo niet langer kon.
De aanleg van de dijk bij Vilsterborg zorgde er wel voor dat natuurschoon verdween en dat vissers hun mooiste plekken kwijtraakten. Maar voor de familie Kelder-Timmer was het helemaal een hard gelag, want hun boerderij, die zelf nooit onder water had gestaan moest verdwijnen. Door de veranderingen kwam hun boerderij ingesloten te liggen binnen de uiterwaarden van de Vecht. Een nieuwe boerderij werd buiten de uiterwaarden gebouwd.
Foto boven: 15 december 1965, mannen bij een gat in de Vechtdijk.
Foto onder: 15 december 1965, een Nederlandse en een Duitse boer met zandzakken in de weer.
Fotograaf: Ron Kroon, Nationaal Archief / Anefo