In de buurgemeente Emlichheim (D) is in november 2018 herdacht dat 80 jaar daarvoor, op 9 november 1938, in nazi-Duitsland de Kristallnacht heeft plaatsgevonden. Die aanval op joodse winkels, synagogen en bedrijven gebeurde niet alleen in de grote steden, volgens burgemeester Daniela Kösters werden ook in het rustige Emlichheim joodse families aangevallen. De herdenking van die pogrom, die gewelddadige aanval op mensen vanwege hun ras of geloof, begon bij een huis aan de Ringer Straße, ooit woning en bedrijf van het joodse gezin Weinberg.
Bernhard Weinberg en zijn echtgenote Rolina Weinberg-ten Brink hadden sinds 1929 een textielwinkel in Emlichheim. Rolina zorgde voor het bedrijf terwijl Bernhard op zijn fiets de regio doorkruiste om zijn goederen te verkopen.
Op de vroege ochtend van 10 november 1938 werden door SA-mannen alle ruiten van Weinbergs huis ingegooid. De winkel werd geplunderd en de goederen werden overgebracht naar een nabijgelegen pand van de Hitlerjugend. Bernhard Weinberg werd gearresteerd en naar het concentratiekamp Sachsenhausen gebracht. Na enkele weken werd hij vrijgelaten.
Vlucht naar Nederland
Met hulp van buren wisten Bernhard en Rolina daarna naar Nederland te vluchten. Bij het dorpje Laar gingen ze de grens over naar Radewijk. Aan de Nederlandse kant van de grens stonden kennissen van Weinberg met een auto te wachten om het echtpaar verder te vervoeren.
Volgens de lokale historici in Emlichheim wilden de Weinbergs in april 1940 naar de Verenigde Staten emigreren. Tenminste, dat schreven ze toen ze via Amsterdam in Brussel terecht waren gekomen. Die vlucht naar Amerika is niet gelukt. Vermoedelijk werden beiden gearresteerd na de invasie van de Wehrmacht in mei 1940 in België en, zoals velen, in een concentratiekamp vermoord. Het pand in Emlichheim werd geconfisqueerd en later verkocht.
Maar er ontbreekt een gedeelte van het verhaal.
Donderdag 11 mei 1939 schreef Opperwachtmeester J.T. den Besten, brigadecommandant van de Marechaussee, over de aanhouding van twee vreemdelingen. Zijn rapport was bestemd voor de Inspecteur van de Koninklijke Marechaussee in Den Haag, belast met de grensbewaking. Hij schreef dat een van zijn mannen, wachtmeester Van der Hoeven, samen met een dienstplichtig soldaat ’s middags zo rond halfdrie in het bewakingsgebied Baalder twee vreemdelingen had aangehouden.
Naar de marechausseekazerne
De een was koopman Bernhard Israël Weinberg, geboren op 20 april 1895 in Dortmund. De ander, zijn vrouw, was Rolina Sara Ten Brink, zonder beroep, geboren op 29 augustus 1890. Beiden woonden in Emlichheim. De twee waren overgebracht naar de marechausseekazerne in Hardenberg. Daar verklaarden zij het volgende:
“Wij zijn Israëlieten en bezaten voor november 1938 een manufacturenzaak in Emlichheim. Tijdens de jodenvervolging in die maand is de inventaris van onze zaak vernield en in beslag genomen, zodat we brodeloos werden. Nadien is zonder vorm van proces ons huis verkocht en kregen wij tot op heden geen cent van de opbrengst uitgekeerd. Een lid van de familie (broer van de vrouw) heeft zich in die dagen uit vertwijfeling van het leven beroofd.
Gisteren heeft de geheime staatspolitie ons opnieuw bezocht en onze passen en andere papieren in beslag genomen. Vermoedende dat ons weer een vervolging te wachten stond, zijn wij hedenmorgen gevlucht en in de omgeving van Radewijk over de grens gekomen.
Het doel was ons te begeven naar Amsterdam en ons te melden bij het joodse vluchtelingencomité. Geld voor de reis hadden we gevraagd in Hardenberg bij een of andere joodse familie.”
Terug naar Duitsland
Opper Den Besten kon dat laatste deel van het verhaal bevestigen, want uit onderzoek was gebleken dat deze vluchtelingen niet in het bezit waren van paspoort of andere identiteitsbewijzen, geen geld bezaten of andere middelen van bestaan hadden. Meteen na het verhoor heeft hij telefonisch contact opgenomen met zijn chef in Den Haag, die hem opdracht gaf de vreemdelingen weer over de grens te zetten (uit te leiden). “Omstreeks vier uur zijn ze bij Venebrugge over de Rijksgrens verwijderd”, zo eindigde Den Besten zijn rapport.
Twee weken later, op 15 mei 1939, schreef Den Besten weer over deze zaak, in een rapport gericht aan de districtscommandant in Zwolle.
Hij had namelijk vernomen van mensen in Radewijk dat op de dag van de aanhouding ’s middags rond twee uur een auto bij de grens was gezien met daarin twee joodse mannen. Ze hadden gevraagd waar de grens was, want ze waren gekomen om familieleden op te halen. Het nummerbord van de auto was genoteerd: HZ-4162.
Hulp van familie
Het bleek dat dit nummer was afgegeven aan F. Trumppie aan de Hoefkade in Den Haag. De Besten vermoedde dat de twee joodse mannen de bedoeling hadden om Bernhard en Rolina Weinberg op onrechtmatige wijze over de grens te halen.
En de opper was ter ore gekomen dat de vluchtelingen in verbinding hadden gestaan met een zekere Samuel Zilverberg van de Prinsengracht in Amsterdam.
Opperwachtmeester Den Besten heeft daarna niet verder gespeurd, maar het gemeentearchief van Den Haag en de historiebeschrijving van Coevorden laten zien dat zijn vermoeden waarschijnlijk op waarheid berust.
In Den Haag woonden leden van de familie Weinberg en in Den Haag woonde ook Franciscus Trumppie. Dat die familie van Bernhard ervoor heeft gezorgd dat Trumppie naar Radewijk is gereden om Bernhard en Rolina op te halen is niet onwaarschijnlijk.
De connectie met Amsterdam is duidelijker. Twee zussen van Rolina waren getrouwd met leden van de familie Zilverberg uit Coevorden. Zus Regina met de huisschilder (anstreicher) Samuel Zilverberg. Op 12 augustus 1932 waren zij van Coevorden naar Amsterdam verhuisd.
De twee uit Emlichheim die via Amsterdam naar de Verenigde Staten wilden reizen, zijn dus al in Hardenberg gestrand. Dat later toch nog een kaartje uit Brussel is verstuurd kan erop wijzen dat Bernhard en Rolina een tweede poging hebben gewaagd om naar Nederland te vluchten, maar daarover is niets bekend. Beiden zijn in 1942 vermoord in Auschwitz.