/

Het Rode Kruis in Hardenberg

Het was een mooie vergadering, vond de journalist van Het Noord-Oosten. Hij was aanwezig geweest bij de herdenking van het twintigjarig bestaan van het Rode Kruis, afdeling Hardenberg in april 1965. Dat betekent dus dat de afdeling tijdens de Tweede Wereldoorlog is opgericht. Nog in de tijd dat de Duitsers hier de lakens uitdeelden. Maar daarover straks meer.

De vergadering in zaal Koeslag in Heemse stond onder leiding van dokter Ellis, de internist van het Röpcke-Zweersziekenhuis. Burgemeester Slot en zijn echtgenote waren aanwezig, evenals wethouder Hutten. Zij hoorden van de voorzitter dat het een bloeiende afdeling was: het werk dat twintig jaar geleden was begonnen, had goede resultaten opgeleverd. En dat werd door de bevolking gewaardeerd, zei secretaris Wamelink, want dat kon je merken aan de opbrengst van de jaarlijkse collecte. Die van afgelopen keer had een bedrag van bijna 3.400 gulden opgebracht.
Verder had de filmdienst van het Rode Kruis over belangstelling niet te klagen, er werd voor gezorgd dat elke jaar enkele patiënten een week konden meevaren op het vakantieschip de Henri Dunant, de Rode Kruiscolonne onder leiding van mevrouw De Weerd-Zomer had bij provinciale wedstrijden de eerste prijs gehaald en landelijk de zevende.
Mevrouw Boekhoven, de penningmeester, moest helaas meedelen dat de jaarrekening een tekort liet zien van ruim 700 gulden, maar de verwachting was dat de bevolking bij een volgende financiële actie dat tekort royaal zou wegwerken.

Hierna was het de beurt aan burgemeester Slot, die maar liefst 27 bronzen Landsteiner-penningen mocht uitreiken. Deze penningen waren genoemd naar de Oostenrijkse arts Karl Landsteiner, die ontdekt had dat je bloed kon indelen in bloedgroepen. Het Nederlandse Rode Kruis had deze penning onder meer ingesteld voor mensen die bloed hadden gedoneerd. De bronzen penning kreeg je als je 5 keer bloed had gegeven. De burgemeester mocht ook nog een Landsteiner-plaquette uitreiken voor twintig keer bloed geven. Die was bestemd voor Gerrit Frijling, woonachtig aan de Beatrixstraat in Hardenberg.
Na de uitreiking sprak mevrouw Blok over de start van de Rode Kruisafdeling tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Het begin
Stijna Blok-Luijmes, de echtgenote van Marinus Blok, directeur van de Landbouwwinterschool aan de Brink in Heemse, vertelde hoe het Rode Kruis in Hardenberg was begonnen. Zij kon dat doen omdat zij samen met Jurrie Smit, de vroegere directeur van het postkantoor in Hardenberg, de enige van de oprichters was die nog in Hardenberg woonde. De anderen waren voormalig SDAP-raadslid Berend Jan Witpeerd, kandidaat-notaris De Vries, dokter Fraser en Maria Meijering, echtgenote van dominee Bouman.

“De groep begon in het voorjaar van 1944. Ondergronds, omdat de Duitsers het niet toestonden dat nieuwe afdelingen van het Rode Kruis werden opgericht. Hoe je zo’n afdeling moest oprichten had Witpeerd gehoord in Sint Michielsgestel, waar hij een poosje als gijzelaar van de Duitsers had gezeten. Door ontmoetingen met andere gijzelaars zoals Jan van der Dussen, burgemeester van Hengelo en Kringcommissaris van het Rode Kruis, wist hij ongeveer wat er kwam kijken bij het oprichten van een afdeling.

In september 1944 was de verwachting dat het niet lang meer zou duren voordat men bovengronds kon werken, omdat door de Slag om Arnhem Nederland spoedig zou zijn bevrijd. Er werden al diverse dames benaderd met de vraag of ze vijf uur per dag als vrijwilliger wilden helpen bij het Rode Kruis, maar dat was te vroeg. De operatie Market Garden bleek een mislukking zodat de bevrijding niet doorging.

Wel kwamen heel wat vluchtelingen uit Arnhem en omgeving naar Hardenberg, waarvoor noodopvang werd gezocht. En gevonden, want iedereen was bereid de Arnhemmers op te vangen. Nog later, tijdens de Hongerwinter, kwamen kinderen uit het Westen naar Hardenberg en werden ook de bewoners van de buurtschappen ingeschakeld. Zo werd aan zo’n duizend kinderen onderdak gegeven in Hardenberg-stad en omgeving. Ze dachten blijkbaar dat ze hier het beloofde land zouden vinden, want ze hadden niets anders bij zich dan de kleren die ze droegen.
Overal werd kleding vandaan gehaald, die dan netjes op maat werden gemaakt door leden van vrouwenverenigingen en naaisters van de Eltem, onder leiding van leraressen van de huishoudschool. Dat gebeurde in een houten gebouw aan het Middenpad. Winkeliers bouwden hun zolders om tot pakhuis, zodat er plek was voor de voorraden.”

Mevrouw Blok vertelde ook van de benauwde tijd, toen men in februari haar man kwam halen als gijzelaar en een huiszoeking wel angstzweet opleverde. Het koperwerk van de gezochte dominee Slomp (Frits de Zwerver) lag bij hen op zolder, evenals veertig Rode Kruisarmbanden. Gelukkig werd het niet ontdekt.
Van gemeentewege had men veel medewerking bij het ophalen van goederen. Ambtenaar Johan Boekhoven werd door het gemeentebestuur aan het Rode Kruiscomité toegevoegd. Men kon ongestoord alles met karrenvol ophalen.

Na de bevrijding van Hardenberg op 6 april 1945 trad men direct in de openbaarheid. De medewerkers van het Rode Kruis regelden de repatriëring van degenen die uit Duitsland kwamen. De stroom mensen was zo groot dat hij bijna niet te verwerken was. Er werden slaapplaatsen ingericht in de oude bewaarschool aan het Middenpad, terwijl er gegeten moest worden in het Jeugdgebouw. Er was een hoofdbureau ingericht in een pand van Bruins en een noodziekenhuis in de Eltemfabriek. In de Mulo aan de Gramsbergerweg was een ontsmettingspost, want er was veel schurft en ongedierte.

Toen mevrouw Blok naderhand op voordracht van het bestuur werd onderscheiden met de Orde van Verdienste van het Rode Kruis, aanvaardde ze die onderscheiding als een hulde, die
bedoeld was voor heel de groep, die nu (1963) een duizend leden telt.

Foto: Rode Kruismedewerkers in 1945. Rechtsonder Berend Jan Witpeerd.