Het armenkerkhof

Als je van Hardenberg over de Jachthuisweg naar Lutten rijdt, zal je niet vermoeden dat je langs een unieke, voormalige begraafplaats gaat. Van de begraafplaats is niets meer over, zodat je er ook niet op geattendeerd kunt worden. Het was ook vroeger niet de bedoeling dat men nadrukkelijk op het kerkhof werd gewezen, want het lag niet voor niets ver buiten de bebouwing. De begraafplaats was dan ook niet een ‘normaal’ kerkhof, maar een begraafplaats voor ‘armlastigen en zwervers’.

Velen zijn er niet begraven. Dan kan ook moeilijk op een stukje grond van 2280 m². Armlastige katholieken uit het zuidelijk deel van de gemeente, die wel. En woonwagenbewoners, die ook. Zwervers? Men weet het niet zeker. Toen begin jaren zeventig gesproken werd over ontruiming van de begraafplaats, vroeg men zich binnen het College van B&W af, of misschien de beroemdste zwerver van Hardenberg, Arend Lubbelinkhof, bijgenaamd ‘Lubbekop’, op de begraafplaats voor zwervers lag begraven. Het bleek niet zo te zijn. Lubbelinkhof was op 15 mei 1935 op 77-jarige leeftijd in het Röpcke-Zweers ziekenhuis overleden en 2 dagen later op de algemene begraafplaats van Heemse ter aarde besteld.

Over wie er wel waren begraven is weinig bekend. Dichter Van Laar uit Lutten wist te vertellen van een begrafenis van een dochter van Take uit Bruchterveld. Volgens Van Laar was de katholiek Take weduwnaar en woonde hij samen met zijn dochter in een hut. Toen zijn dochter tijdens een cholera-epidemie door de dodelijke ziekte werd getroffen, heeft hij haar op een kruiwagen van Bruchterveld naar het kerkhof aan de Jachthuisweg gebracht.
In de 19e eeuw kwam cholera regelmatig voor in onze streken. Een rampzalige epidemie woedde in Overijssel gedurende de periode juni t/m augustus van het jaar 1866. In de gehele provincie stierven 1017 mensen aan deze ziekte, een hoog aantal als men bedenkt dat Overijssel toen zo’n 250.000 inwoners telde.

Take
Zo’n mededeling van Van Laar over de familie Take roept natuurlijk nogal wat vragen op: wie was die Take, wie was die dochter en wanneer speelde die gebeurtenis zich af. Uit de gegevens van de Burgerlijke Stand blijkt dat het moet gaan om Herman Anton Take, geboren in 1829 in de Duitse plaats Bersenbrück. Zijn vader Heinz was daar turfmaker. Ook Herman oefende later dit beroep uit. Hij woonde in de gemeente Stad Hardenberg. Niet in de stad zelf maar ‘in het veld’. Op 22 december 1853 trouwde hij met Gezina Kosters, de 20-jarige dochter van de arbeidster Johanna Kosters. De vader van Gezina was niet bekend. Herman en Gezina hadden al een zoon, Hendrik, die op 22 april 1853 was geboren. Wie weet moesten ze met het huwelijk wachten tot ze genoeg geld hadden om te kunnen trouwen, zoals wel vaker gebeurde. Het paar kreeg in totaal acht kinderen, van wie er vier stierven voor ze de leeftijd van 3 jaar hadden bereikt. Uit de gegevens blijkt dat 1866 een rampjaar voor Herman Take is geweest. Op 21 juli stierf zijn schoonmoeder, twee dagen later zijn vrouw en nog weer twee dagen later zijn zoontje Everhard Hendrik. Alsof dit nog niet genoeg was stierf op 31 oktober zijn jongste dochter Doortje, nog geen 20 maanden oud. Dit moet dus de dochter zijn geweest waarover Van Laar schreef. Dat in dat jaar de cholera-epidemie ook in Hardenberg woedde, wordt vrij aannemelijk gemaakt door de cijfers uit het Overlijdensregister. In de jaren voor en na 1866 stierven er gemiddeld zo’n 30 personen per jaar in de gemeente Stad Hardenberg. In 1866 overleden er maar liefst 58.
Als je, zoals Herman Take, in drie maanden tijd 4 gezinsleden moet begraven, is het niet verwonderlijk dat je bij het Armenkerkhof terecht komt.

Ontruiming
Ook in de twintigste eeuw zijn er nog personen op dit kerkhof begraven. De heer Vedelaar, die steeds naast deze begraafplaats heeft gewoond, kon zich nog een viertal begrafenissen herinneren in het eerste decennium van deze eeuw. Naar het schijnt van woonwagenbewoners, die afkomstig waren van het kleine woonwagenkamp dat in de buurt van het kerkhof lag.
Men heeft steeds aangenomen dat de begraafplaats ‘Op de Haar’, zoals zij in ambtelijke stukken ook wel wordt genoemd, gesloten is in 1921. Maar nader onderzoek van gemeenteambtenaar Van Til heeft duidelijk gemaakt dat dit niet juist was. In een brief aan Gedeputeerde Staten, afkomstig van B&W van Ambt-Hardenberg, staat de juiste sluitingsdatum, namelijk 25 april 1939.
De heer Van Til deed dit onderzoek, omdat B & W van plan waren het kerkhof te ontruimen om het daarna te verkopen aan de provincie. Men wilde namelijk de zoutopslag van de Provinciale Waterstaat aan de weg Hardenberg-Oldenzaal kwijt, omdat dit opslagterrein niet in het landschap paste. De provincie was beloofd dat men zou omzien naar een ander terrein, dat meer aan het oog onttrokken was. De keus was daarbij gevallen op het voormalige kerkhof.
In de gemeenteraadsvergadering van 26 september 1972 werd besloten het terrein voor f 1,50 per m² aan de provincie te verkopen. En dat betekende het definitieve einde van het armenkerkhof aan de Jachthuisweg.