/

De smokkelaar uit Kloosterhaar

Eén van de regionale smokkelaars waar de commiezen veel mee te maken hadden, was Herman Albers uit Kloosterhaar, geboren in 1890 en vrij actief met smokkelen tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog. Stropen en smokkelen waren zijn meest geliefde bezigheden. Deels uit noodzaak, bijvoorbeeld toen hij tijdens de werkverschaffing aan de Zwanenvijver in Rheeze moest werken. “Moest je zo’n zwaar geladen wagen vol zand twee steigerplanken omhoog kruien en daarna nog een 150 meter het veld in. Als je dan een goede ploeg had, dan kon je hooguit 12 gulden per week verdienen, maar de meesten gingen met tien of elf gulden naar huis. Je liep je voeten kapot en als je uitviel, dan moest je het met nog veel minder doen.”
Daarom probeerde Albers het op een andere manier. In de bossen van baron Bentinck, tegenwoordig het Onderveld langs de N36, krioelde het van de konijnen. Die brachten 1,25 gulden per stuk op, zodat stropen meer loonde dan werken aan de Zwanenvijver.

Striepe
Het smokkelen speelde zich doorgaans af in de nabijheid van de grensovergang Striepe, achter Kloosterhaar. Dat gebied kende Herman Albers als zijn broekzak. Toch is hij een paar keer door commiezen opgepakt en onder meer ingesloten in de paardenstal bij het oude kerkje aan de Groenedijk, maar ze konden niets bewijzen en moesten hem weer laten gaan.
“Het was na de Eerste Wereldoorlog, toen de Duitse marken bijna niets meer waard waren. Je kon dan heel voordelig vee kopen bij de Duitsers. We werkten altijd met twee man aan weerskanten van de grens. Je was totaal op elkaar ingesteld. Je sprak ook een soort geheimtaal, die alleen de smokkelaars goed begrepen. Ik meen dat we toen vier koeien over de grens hebben gekregen. Niet betrapt, maar de commiezen vermoedden wel iets. Ik werd opgesloten en ’s avonds werd er een andere zogenaamde smokkelaar de stal in gesmeten.
Het zal wel een andere commies zijn geweest, maar hij deed zich voor als collega-smokkelaar en vertelde stevige verhalen om mij ook los te krijgen. Ik had het natuurlijk direct door, deed mijn mond niet open en de volgende morgen moesten ze mij gewoon weer laten gaan.”

Voezel
Eerder had Albers zich nogal bezig gehouden met het smokkelen van de bekende Duitse voezel. Dan nam hij dertig liter op de rug mee waarvoor hij in de Weitemanslanden onder Vriezenveen een afnemer had. Zo’n vracht leverde een winst van dertien gulden op en dat was dan in één nacht rneer dan een ander in een week verdiende.
“Maar ik ben wel eens zo moe geweest na zo’n nachtelijke tocht, dat ik bijna niet meer verder kon”, herinnert Albers zich. “Daar kwam toen ook eens zo’n jonge commies bij. Een klein kereltje was dat. Ik geloof dat hij Postma heette. Die hield mij iedere keer aan als ik ergens in het grensgebied liep. Dat verveelde mij. Ik vroeg hem waarom hij mij elke keer aanhield. Hij vertelde toen dat ze hem hadden doorgegeven dat ik smokkelaar was en dat hij mij daarom aanhield. Toen heb ik hem duidelijk gemaakt dat ik heus niet met een liter Duitse jenever op stap zou gaan maar minstens met 30 liter tegelijk. Maar dat hij mij toch niet zou zien. Ik heb hem toen verteld dat ik hem de afgelopen nacht heb gezien en heb nauwkeurig aangegeven waar hij zat en hoe hij zich had verborgen in de bosjes. Daarna heeft hij mij nooit weer aangehouden.”

Over de erge dingen wil Albers niet veel kwijt. Bijvoorbeeld over die keer dat een jonge commies zó zenuwachtig was dat hij zijn eigen collega in de buik schoot. Gelukkig niet dodelijk, maar Albers heeft wel meegemaakt dat smokkelaars om het leven kwamen. Bij zo’n actie is hij een keer opgepakt en naar de gevangenis in het Duitse Neuenhaus gebracht. Daar heeft hij een week vastgezeten, maar omdat ze niet konden bewijzen dat hij bij de smokkel betrokken was moesten ze hem weer laten gaan.
“Het werd mij toen toch te griezelig, zodat ik ermee ben opgehouden. Het was in die jaren een rare tijd. Je moest maar zien, datje aan de kost kwam en we hebben het wel eens heel erg zuinig gehad, maar ik heb nog nooit van mijn leven mijn hand opgehouden. Dat deed ik niet. Ik wist mijzelf te helpen en dat lukte doorgaans wel ook.”

Bron: Het Noord-Oosten, vrijdag 1 februari 1980.
Foto: Herman Albers bij de grensovergang Striepe. Achter hem de woningen van de Duitse grenswachten.