Watersnoodramp

Een week na de watersnoodramp in Zuidwest-Nederland op 1 februari 1953, had journalist Willem Seinen van weekblad De Vechtstreek contact gehad met streekgenoten die net voor de ramp naar Zeeland waren afgereisd. Hij schreef daarover in de krant van 7 februari:

“De heer en mevrouw Kremer uit Lutten zijn zaterdag 31 januari naar Dirksland in Zeeland vertrokken om een bezoek te brengen aan hun dochter, die is getrouwd met de heer Veldhoen. De heer Veldhoen is vorig jaar vanuit Lutten naar Dirksland vertrokken om daar bedrijfsleider te worden op een landbouwbedrijf.
Ook Geert Kerssies uit De Krim vertrok in datzelfde jaar naar Zeeland, om bedrijfsleider te worden op een landbouwbedrijf in Oostkapelle. Zijn moeder ging hem daar bezoeken. Van beide families werd dagenlang niets gehoord, maar na een week kwam het bericht dat ze in goede gezondheid waren maar niet konden vertrekken.”

Communicatiemiddelen als telefoon en radio waren alleen beschikbaar voor noodgevallen, zodat ze het thuisfront niet op de hoogte konden brengen van de toestand. Een brief schrijven was wel mogelijk. De abonnees van De Vechtstreek lazen het volgende:
“De toestand is hier verschrikkelijk”, schrijft Mevr. Kerssies. “Velen zijn verdronken, maar nog lang alles kan niet worden overzien. Ik weet niet wanneer ik weg kan. Alleen in bijzondere gevallen geeft de burgemeester een verklaring dat van een reisgelegenheid gebruik gemaakt mag worden. De komst van het water was overweldigend. Op sommige plaatsen staat het vier meter hoog. Hele gezinnen zijn er door weggevaagd. Het kwam met een donderend geweld binnenvallen in niets ontziende kracht. De storm was verschrikkelijk.”

Bertus Korterink uit Slagharen maakte de ontzettende stormvloed mee aan boord van het lichtschip Terschelling. Het schip sloeg aanvankelijk van het anker, maar Bertus keerde behouden in de ouderlijke woning terug.
De journalist van De Vechtstreek noteerde:
“Drie lichtschepen liggen er in de Nederlandse zeeën aan hun kolossale ankers om de scheepvaart op internationaal gebied van dienst te zijn. Bertus Korterink verzorgde met enkele collega’s de reusachtige motoren, die de enorme dynamo’s aandrijven om in alle omstandigheden de lichten uit te zenden over de gevaarlijke zeeën. De zend- en ontvanginstallaties hebben ze te bedienen om de weerberichten door te geven en toen de verschrikkelijke orkaan die nacht in al haar hevigheid losbrak, toen mochten ze minder dan ooit die belangrijke post prijsgeven. Ze hadden daar, in die gevaarlijke omstandigheden op dat schip hun taak te vervullen.”

“Een windsnelheid, zoals in 500 jaren niet is voorgekomen, registreerde de meter aan het schip: 185 km per uur. Woeste golven kwamen aanrollen en toch moest men die omstandigheden telkens opnieuw maar weer trotseren om de stand van de instrumenten op te nemen. Bergen water waren het. Je zag er tegenop als tegen de kerktoren van Slagharen. En toch slaagde men erin om het werk voort te zetten.”

Salland’s Volksblad
Het christelijk streekblad voor Noordoost- en Midden-Overijssel, het Salland’s Volksblad, ruimde natuurlijk ook kolommen in voor berichten over de ramp. Ook over De Ramp, een fotoboek dat binnen de kortste keren zou verschijnen met afbeeldingen van de ramp. Eerst werd gedacht aan een oplage van 50.000 exemplaren maar vanwege de grote belangstelling moest dat aantal al snel worden bijgesteld naar 300.00. De opbrengst was bestemd voor het Nationaal Rampenfonds.

Maar in de krant, die vrijdag 6 februari verscheen, werd ook opgemerkt dat er wel erg veel werd geschreven en gesproken over de ramp.
“Wij kunnen ons niettemin voorstellen dat u, moe van het luisteren, de knop omdraait. In Gezang 187 wordt het zo treffend gezegd, en wij doorvoelden het als een zelfdoorleefde waarheid : ‘k Ben moede van het luisteren en moede van het lezen’. Ja, dit mogen wij aan het einde van deze lange, bange week ook zeggen voor hem die meeleefde, maar niet daadwerkelijk de hand aan de ploeg kon slaan.”

Anders dan De Veenstreek meldde het Salland’s Volksblad niets over de connectie tussen onze regio en Zeeland, maar werden vooral landelijke berichten overgenomen, probeerden dominees de ramp te duiden en plaatste men christelijke gedichten over de ramp. Maar ook met regels uit een gezang (Gezang 188, oude Hervormde bundel 1938) waar nabestaanden van de 1836 slachtoffers van de ramp waarschijnlijk andere gedachten over zullen hebben:

Treedt moedig heen door vuur en vlam
door waterstroom en zee,
en ’t vuur verzengt u zelfs geen haar
en ’t water raakt u niet.

In de krant stonden wel berichtjes over acties die mensen in de regio hielden ten bate van het Nationaal Rampenfonds:
“In alle lagen der bevolking leeft men mee met de getroffen landgenoten. Zo zijn de volgende bedragen vanuit Lutten aan het Nationaal Rampenfonds afgedragen: Het personeel van de N.V. De Baanbreker heeft het loon van 12 uren overwerk ter beschikking gesteld, hetgeen aangevuld wordt door de N.V. met een gelijk bedrag, waardoor de totale bijdrage met de reeds eerder door haar gedane gift een bedrag van 700 gulden werd. De Oranjevereniging Lutten-Oud-Lutten heeft 100 gulden beschikbaar gesteld. Ook het Varkensfonds bleef niet achter en maakte 300 gulden over.”

Er werd veel gedaan door bevolking van Noordoost-Overijssel voor de mensen in het rampgebied. Er werd geld gegeven, maar ook veevoer, hooi en stro. Scholieren zamelden geld in, de ijsvereniging Ons Genoegen uit Gramsbergen deed een duit in het zakje en de padvinders van de Hegwes-groep uit Lutten verrichtten allerlei kwarweitjes waarvan de opbrengst bestemd was voor het Rampenfonds. Ook de begrafenisvereniging uit Kloosterhaar deed mee. De naam van de vereniging, Draagt Elkanders Lasten, werd eer aangedaan: het Rampenfonds kreeg 75 gulden van de Kloosterhaarders. Tienduizenden guldens werden in de regio opgehaald, veevoer ingezameld, meubels en kleding werden geschonken, honderden boeken gingen richting Zeeland, elke week werd hierover bericht in de lokale bladen.

Aan het eind van de maand werd ook een andere vorm van hulp beschreven. Uit Kloosterhaar bijvoorbeeld vertrokken enkele arbeiders naar het rampgebied om mee te helpen aan de herstelwerkzaamheden van de dijken. De regio gaf wat het kon, maar stak ook de handen uit de mouwen.