De economie van Hardenberg kreeg in het eerste kwartaal van 1956 een flinke oppepper: betonfabriek Diamant had namelijk in januari 1956 toestemming gekregen voor de bouw van een fabriek aan het Overijssels kanaal in Hardenberg.
De betonfabriek had in oktober 1955 een verzoek ingediend om een fabriek te mogen bouwen. Eerst voor 15 personeelsleden, na zes weken zouden dat 30 zijn en weer zes weken later 50. Ongeschoolde krachten, die in betrekkelijk korte tijd opgeleid konden worden voor het werk. De gemeente liet de fabriek bouwen door aannemer Bosscher uit Bergentheim voor een bedrag van 115.000 gulden. Diamant kreeg het pand in huurkoop en moest het bedrag binnen 20 jaar aflossen.
Opmerkelijk: een gemeente die industriegrond koopt en er zelf een fabriekshal laat bouwen, maar de bestuurders waren maar wat blij met de komst van Diamant. “Het eerste schaap voor de vestiging van zware industrie is over de dam”, zei burgemeester Van Oorschot. Jaarlijks zou 50.000 ton grondstoffen per schip worden aangevoerd, waarvoor een loswal van 200 meter werd aangelegd. Daarnaast arriveerde ook nog eens 20.000 ton per jaar met vrachtwagens.
Na twee jaar al uitbreiding
In maart 1956 werd met de productie gestart. Het ging zo goed met de fabriek dat twee jaar later flink kon worden uitgebreid. In de raadsvergadering van november 1957 werd besloten de grond die nodig was voor de uitbreiding aan de betonfabriek te verkopen voor 69.000 gulden. De fabriek kreeg een jaar de tijd om te betalen. Niet in guldens, maar in straatstenen.
Hardenberg was blij met Diamant, maar de fabriek ook met Hardenberg. Of beter: met de Hardenbergers. In het Overijssels maandblad De Mars stond begin 1958 een interview met president-commissaris Jansen. Het arbeidsklimaat was volgens Jansen erg goed. “Het merendeel van de arbeiders is niet alleen bijzonder gewillig, maar ook bekwaam. Je moet hier natuurlijk geen geschoolde werkers verwachten. Die hebben we ook niet nodig. Maar wel mensen die van aanpakken weten, omdat wij in dit bedrijf altijd aangewezen zijn op de landelijke vraag. Kan men veel afzetten, dan moet er ‘gepeesd’ worden en dat is iets, wat de mensen wel ligt. Bovendien vinden ze het allang prettig, dat ze in de buurt van ‘thuus’ kunnen werken.”
Volgens Jansen was de woning of het boerderijtje van de arbeiders, vaak zelf gebouwd, de eerste liefde van hun hart. “Soms gebeurt het dat ze om een of andere redenen niet voort kunnen in de fabriek. Dan hebben ze een hekel aan wachten. Er is thuis nog zoveel te doen. Dan gaan ze weg. Later halen ze die tijd dubbel en dwars weer in, maar dat is beter dan op de fabriek rond te lummelen.”
De 65-jarige fabriek is tegenwoordig onderdeel van AGAR Holding B.V.