Mannes Meijer was kleermaker in Hardenberg. Vanaf 1935, toen hij het bedrijf van z’n vader overnam, had hij een kleermakerij in de Fortuinstraat, op de plek waar lange tijd de Schoenenreus was gevestigd en later onder meer modezaak Norah.
Drukker Ru de Bruin, één van de ongeveer 40 joden die bij het begin van de Tweede Wereldoorlog in Hardenberg woonden, was buurman van Meijer. Niet, omdat ze naast elkaar woonden, maar hun tuinen grensden aan elkaar. Met deze buurman had hij veel contact. Ze kwamen veelvuldig bij elkaar op bezoek, De Bruin kwam vaak ’s avonds bij Meijer naar de Engelse zender luisteren en twee zoons van De Bruin zaten regelmatig in de kleermakerij. Door z’n contacten met verzetsstrijders wist Meijer voor één van die zoons, Lion de Bruin, een plek te krijgen op een boot die vanuit Delfzijl naar Zweden zou varen, de vrijheid tegemoet. Maar Lion weigerde: als z’n broer Mennie niet mee kon, wilde hij ook niet. Er was echter maar plaats voor één persoon, zodat de broers in Hardenberg bleven.
Niet voor lang, want op 17 augustus moesten ze zich melden in Kamp Linde bij Zuidwolde, samen met nog zes andere joodse Hardenbergers. Vervolgens werden ze, via Kamp Westerbork, verder getransporteerd naar Auschwitz, waar ze op 30 september 1942 werden gedood. Meijer wilde de andere zoon van De Bruin, Alex, graag bij hem thuis laten onderduiken. De jongen was toch al bijna elke dag in de kleermakerij, omdat hij van de Duitse bezetters niet meer naar school mocht. Wel naar een joodse school, maar die had je niet in Hardenberg. De Bruin vond het echter niet goed: het was volgens hem te gevaarlijk voor de familie Meijer. Zelfs een foto van de familie Meijer mocht Alex niet meenemen, toen hij op transport werd gesteld: te gevaarlijk, vond z’n vader. Alex is tenslotte terechtgekomen in Sobibor, waar hij op 29 mei 1943 is gedood.
Naar de Belgische grens
Ook voor andere Hardenberger joden heeft Meijer geprobeerd iets te doen. Harry Blein, zoon van slager David Blein, wilde samen met z’n vrouw via België, Frankrijk en Spanje naar Engeland ontsnappen. Aan Meijer werd gevraagd hen naar Breda te begeleiden. Daar zouden ze de duisternis van de nacht afwachten, om te proberen de grens met België over te steken. Ze deden alsof de vrouw van Harry Blein de vrouw van Mannes Meijer was. De Jodenster had ze van haar kleren gehaald. In plaats daarvan droeg ze een gouden kruisje, zodat het niet zou opvallen dat ze joods was. Eerst gingen ze op de fiets naar Mariënberg, vandaar met de trein naar Almelo en toen met de trein verder naar Zwolle. Niet meteen van Hardenberg naar Zwolle, omdat ze anders misschien bekenden zouden tegenkomen. Van Zwolle ging het verder naar Breda. In Breda hebben ze de rest van de dag in een café gewacht, tot het donker begon te worden.
Meijer is teruggegaan naar Hardenberg, omdat hij verder niets kon doen. De terugreis was ijselijk koud, omdat er geen ramen in de wagons zaten. Die waren er bij bombardementen allemaal uitgesprongen.
De volgende dag ging Meijer met buurman Bolte en de kinderen naar de dierentuin in Emmen, maar hij was nog niet terug of er werd gevraagd of hij meteen bij slager Blein wilde komen: de vluchtpoging was mislukt. Ze waren ontdekt toen ze de grens wilden oversteken. Op hun vlucht waren ze een tas met allemaal waardepapieren, zilver en goud kwijtgeraakt, maar ze hadden het verder zonder verwondingen overleefd. Meijer ging weer terug naar Breda om Harry en z’n vrouw op te halen.
Geld in korsetten
Blijkbaar wisten de andere Hardenberger joden dat Meijer te vertrouwen was, want bij bijna alle joden is hij langs geweest om geld in de kleren te naaien. Bij de vrouwen werden de baleinen uit de korsetten gehaald, waarna er met een lange naald opgerolde briefjes van duizend voor in de plaats kwamen. Bij de mannen werd geld in de schoudervullingen en de zomen van de broek genaaid. Nachten is hij op die manier bezig geweest. Zelfs toen de nog overgebleven joden zich moesten verzamelen in het gemeentehuis (dat toen in Heemse stond) om weggevoerd te worden, werd een beroep op Meijer gedaan. De hele nacht is hij bezig geweest met het verbergen van geld in de kleding. Toen hij wilde vertrekken en al bijna bij de deur was kwam één van de vrouwen, Esther Salomonson, naar hem toe. Ze had een tas bij zich en ze vroeg hem die tas mee te nemen, want anders zou ze hem uit de trein gooien. Meijer nam de tas mee en thuisgekomen bekeek hij de inhoud. Tot zijn grote verbazing zaten er allemaal waardepapieren in. Stukken ‘aan toonder’ van wel 125.000 dollar en eigendomspapieren van woningen in Nordhorn. Alles met elkaar een, voor die tijd, enorm kapitaal. De tas met de waardevolle papieren is de hele oorlog bewaard gebleven op een turfzolder achter het woonhuis van Meijer. Na de oorlog heeft hij alles gebracht naar een familielid in Almelo, die de oorlog overleefd had. Meijer werd op de stoep te woord gestaan, de tas werd in ontvangst genomen en de deur werd weer gesloten. Nooit heeft hij er iets van weer gehoord.
Rouwkleding
Van een andere jood, manufacturier Frank, had Meijer een aantal rollen stof op zolder opgeslagen. Ondanks de schaarste heeft hij nooit iets hiervan gebruikt, op één keer na. Toen de Bergentheimer Salomons door de Duitsers was doodgeschoten, kwam zijn weduwe bij Meijer om te vragen of hij zwarte rouwkleding voor haar kon maken. Meijer had zelf geen zwarte stof meer, maar bij de rollen van Frank zat genoeg bruikbaar spul. Hij heeft toen voor haar rouwkleding gemaakt, en omdat de prijs vermeld stond op een kaartje dat aan de rol was bevestigd, kon hij haar ook vertellen wat ze moest betalen. Na de oorlog heeft een schoonzoon van Frank de rollen opgehaald, waarbij hij het geld kreeg dat Meijer voor de stof had ontvangen. Maar Meijer had nog meer zaken van joden in huis. Kleding van De Bruin bijvoorbeeld, en fietsen. Een deel van de kleding is nog in Kamp Westerbork terechtgekomen. Af en toe gingen een paar Hardenbergers op de fiets naar het kamp om kleding te brengen naar de joden die daar zaten. Soms lukt het om spullen door het prikkeldraad af te geven, soms kwamen ze terug zonder dat ze iemand hadden kunnen zien. Na de oorlog is door familie van De Bruin die de oorlog overleefd had alles opgehaald. Meijer heeft aan het bewaren niets overgehouden, op één ding na. Bij één van de kledingtochten naar Westerbork had De Bruin gezegd dat er nog een half kistje sigaren op de schoorsteenmantel stond. Hij had er waarschijnlijk toch niets meer aan, zodat Meijer de sigaren maar moest ophalen. En zo ging de laatste tastbare herinnering aan zijn joodse buurman in rook op.