In het Salland’s Volksblad van 12 oktober 1945 stond een oproep van de Politieke Opsporingsdienst te Hardenberg, waarin inlichtingen werden gevraagd over wandaden van NSB’ers en Landwachters. De lijst was vrij uitgebreid, met prominent bovenaan Frederik Jan Overbeek, de ex-burgemeester van Hardenberg.
Overbeek is in Twente geboren, op 18 september 1900 op de boerderij Het Lansink in Hengelo. De boerderij is afgebroken, maar de toegangspoort heeft de sloop overleefd.
Zijn schoolloopbaan verliep van Mulo, via HBS naar een ingenieursstudie aan een Duitse technische opleiding. Voordat hij op 16 oktober 1943 in Den Haag werd beëdigd als burgemeester van Hardenberg heeft hij onder meer gewerkt bij Heemaf en Hazemeijer in Hengelo en als procuratiehouder bij de fabriek van meetwerktuigen M. de Wit. In augustus 1933 werd hij lid van de N.S.B. Overbeek was getrouwd, had drie kinderen en was lid van een doopsgezinde kerkgemeenschap.
Gevlucht
Overbeek is amper twee jaar burgemeester geweest. In de dagen van de bevrijding wist hij ertussenuit te knijpen, maar eind mei 1945 werd hij toch opgepakt in de Friese plaats Workum. Volgens weekblad De Vechtstreek was hij herkend door de plaatselijke dominee Albada, die nog als kandidaat had gestaan in de hervormde kerk in Hardenberg. Albada had meteen de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten gewaarschuwd, die prompt Overbeek arresteerden en na enkele dagen naar Hardenberg brachten voor verhoor.
Uit contact met dominee Arnold Vriend van de PKN-gemeente in Workum is duidelijk geworden dat het waarschijnlijk gaat om Berend Albada. Die was geen vaste predikant in Workum tijdens de oorlog, maar vermoedelijk stond hij als gastpredikant op de kansel. En dat maakt het toeval dat Overbeek toch tegen de lamp is gelopen nog groter.
Tribunaal
Drie jaar na zijn arrestatie, op donderdag 29 april 1948, stond Frederik Jan Overbeek voor het Tribunaal in Almelo. “Ik was overtuigd, dat de Duitsers de oorlog zouden winnen en dat zag ik toen als het beste voor ons volk”, vertelde hij tijdens de zitting, toen ter sprake kwam dat hij in 1940 even heeft geaarzeld of hij nog wel lid kon blijven van de N.S.B.
De ex-burgemeester werd van veel zaken beschuldigd, van het verzamelen van namen van mensen die aan de Meistaking hadden meegedaan tot het vorderen van paarden van boeren, maar het ergste vond de voorzitter van het tribunaal de beschuldiging dat hij een brief aan de Sicherheitsdienst in Arnhem had geschreven, waarin werd gevraagd de joodse Nederlander Meyer Kanteman uit Hengelo op te ruimen. Volgens de journalist van het Dagblad van het Oosten verweerde Overbeek zich twee uur achtereen op beschaafde wijze tegen de stormvloed aan vragen die hij over zich heen kreeg.
De verdediger, advocaat Sybrandy, las gunstige brieven voor van onder meer de vroegere wethouders van Hardenberg en de heer Boekhoven, chef secretarie. Met de woorden “Mocht ik iemand leed veroorzaakt hebben, dan wil ik hiervoor excuus vragen” sloot Overbeek zijn verdediging af.
De zitting eindigde met de opmerking van de voorzitter van het Tribunaal, ”…dat hij niet kon begrijpen dat iemand die van Doopsgezinde huize afkomstig is, waar men een grote eerbied voor het leven heeft, in een beweging wilde zijn waar dit beginsel met voeten werd getreden.”
Uitspraak
Twee weken later schreef het Twents Dagblad Tubantia dat het Tribunaal in Almelo had geadviseerd Overbeek te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 10 maanden met aftrek, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Men vond hem geen profiteur, alleen iemand die vol was geweest van verkeerd gericht idealisme. Van de beschuldiging dat hij W.A.-lid was geweest werd hij vrijgesproken, net als van de beschuldiging dat hij had gevraagd Meyer Kanteman op te ruimen. Omdat hij al zo lang in voorarrest had gezeten kon Overbeek na enkele maanden als vrij man zijn leven weer oppakken.